Visserijverleden

Visserij als bestaansbron

Elburg grensde tot 1932 aan de Zuiderzee. Vanaf de Middeleeuwen vormden handel en scheepvaart een belangrijk middel van bestaan. Hoewel in een bron uit 1313 het beroep van visser al wordt vermeld, had de visserij tot het begin van de negentiende eeuw nog niet zoveel betekenis.

Vanaf omstreeks 1850 nam de betekenis van de visserij op de Zuiderzee toe. Telde de vloot in 1852 slechts negentien vaartuigen, in het jaar 1902 was dit aantal opgelopen tot zestig. De Elburger vloot bereikte in 1919 haar grootste omvang met tweeënzeventig vaartuigen.

Erg florissant was de situatie niet, een groot deel van de vissers was arm. Pas tijdens de Eerste Wereldoorlog kwam daar verandering in, vanwege de goede prijzen voor de vis en betere vangsten.

Bottermuseum

Het einde van een tijdperk

De grote overstroming van 1916 vormde aanleiding om de Zuiderzeewet in te dienen. Bij de vissersbevolking duurde het nog even voor het besef kwam wat de gevolgen zouden zijn voor hun beroep. Het laatste gat in de Afsluitdijk werd in mei 1932 gesloten en in een paar jaar veranderde het zoute water van de Zuiderzee in een verzoet IJsselmeer. Aan de visserij op haring, ansjovis en garnalen kwam vrijwel direct een eind. Alleen de visserij op paling ondervond hiervan geen nadelige gevolgen.

Met het oog op de afsluiting en droogmaking van de Zuiderzee nam het aantal vaartuigen in de daarop volgende jaren steeds verder af. In 1953 waren er nog eenenveertig vissersschuiten actief in de visserij, in 1956 nog maar achtentwintig. Op 10 juni 1956 werd het laatste gat in de ringdijk om de polder Oostelijk Flevoland dichtgegooid. Even daarvoor was de botter (EB 58) van Jacob van Triest als laatste Elburger schuit de polder ingevaren. Een historisch moment! Na vele eeuwen was Elburg voorgoed afgesloten van het open water.  

Visschersvereeniging "Ons Belang"

Om gezamenlijk de belangen van de visserij beter te kunnen verdedigen, werd op 14 februari 1914 de visschersvereeniging “Ons Belang” opgericht. Het belangrijkste motief voor de oprichting van de vereniging was het onbehagen over het ontbreken van een visafslag. De leden moesten in de beginjaren vijftig cent contributie per jaar betalen. Vrijwel alle schippers waren lid. Het eerste succes liet niet lang op zich wachten. In de gemeenteraadsvergadering van 13 december 1915 viel het besluit tot de oprichting van de visafslag.

In 1947 werd aan de gemeentelijke visafslag een record omzet geboekt. Er werd voor maar liefst 1,2 miljoen gulden verhandeld!

Boek hier je havenwandeling